Het percentage eiwit van eigen land is een belangrijke pijler binnen het rapport ‘Grondgebondenheid als basis voor een toekomstbestendige melkveehouderij’. De uitdaging is om dit eiwit ook maximaal te benutten. De teelt van eiwit begint bij een gezonde bodem en een juiste bemesting. Benieuwd hoe jij als melkveehouder jouw bemesting kunt optimaliseren?
De zuurtegraad is de motor van de bodem. Een goede zuurgraad is gewenst voor wortelgroei, de botanische samenstelling van de grasmat en de beschikbaarheid van een aantal planten voedende eigenschappen. Zowel een hogere als een lagere pH leidt tot lagere opbrengsten. Een optimale pH voor zandgronden ligt tussen de 5,5 en de 6. Voor kleigrond ligt de optimale pH gemiddeld op 6,5. Voor veengrond is dit 5.
Bij een lagere pH is het noodzakelijk om je grond te bekalken. Op de adviespagina van je grondmonster staat genoteerd hoeveel Nw (neutraliserende waarde uitgedrukt in kg CaO) gestrooid moet worden om de pH van je grond op peil te brengen.
Wat we tegenwoordig veel tegenkomen is dat melkveehouders standaard bekalken met een kalkmeststof met daarin magnesium. Dit is vaak terug te zien aan de veel te hoge waardes voor magnesium op de bodemmonsters. Een overdaat aan magnesium kan kalium, natrium en calcium wegconcurreren. Advies is daarom je bodemmonster goed te analyseren en te bekijken wat je grond daadwerkelijk nodig heeft.
Bemesting is onder ander afhankelijk van je rantsoen. Afhankelijk van het aandeel snijmais past een bepaald type kuilgras beter of juist niet in je rantsoen. Bij een hoog snijmaisaandeel is een graskuil met een ruw eiwitgehalte rond de 17-19% goed te benutten. In rantsoenen met een beperkt aandeel snijmais past een graskuil met een ruw eiwitgehalte van 15-16% beter. Bij een toenemend eiwitgehalte stijgt het onbestendige eiwit namelijk relatief hard. Wanneer hier niet voldoende energie tegenover wordt gezet is dit onbestendige eiwit niet te benutten voor de koe. Het is dus belangrijk om je af te vragen wat je van je land wil halen voordat je gaat bemesten.
Naast je bemesting speelt ook je maaimoment een grote rol. Ook hier moet rekening mee gehouden worden bij het bepalen van de stikstofgift.
Wanneer het gras begint te groeien en wortels zich beginnen te ontwikkelen is het tijd om drijfmest te gaan rijden. Uiteraard mits regelgeving en draagkracht van de bodem dit toelaten.
De stikstofbehoefte van de grasplant is afhankelijk van het stikstof leverend vermogen (NLV) van de grond. Ook gebruik van grasland, maaien of beweiden, maakt een verschil. In tabel 1 is de maximale stikstofgift per snede (kg N/ha) afhankelijk van het NLV in kg N/ha/jaar weergeven.
De totale behoefte aan stikstof minus de benutbare stikstof uit drijfmest is de kunstmestaanvulling.
Tabel 1. De maximale stikstofgift per snede (kg N/ha) afhankelijk van het NLV in kg N/ha/jaar, met bijbehorden stikstofjaargift voor weiden en maaien (Gerrit Remmelink, 2019).
Het advies voor een hoge stikstofbenutting bij de eerste weidesnede is kunstmest strooien rond de T-som van 300 °C, mits de draagkracht van de grond dit toelaat. Voor maaisnedes geldt een T-som van 350 tot 400 °C. Om verliezen te voorkomen kan gekozen worden voor een gedeelde gift.
Wanneer binnen een week meer dan 25 mm neerslag wordt verwacht moet de bemesting worden uitgesteld. Ook droogte speelt een belangrijke rol in het benutten van stikstof door gras. Bij een vochttekort profiteert gras minder van beschikbaar stikstof en is bemesting minder rendabel. Houdt hier dus rekening mee gedurende het seizoen.
Daarnaast is ook de stikstofvorm van belang. Planten nemen stikstof op in de vorm van nitraat en ammonium. Door de lagere bodemtemperatuur neemt gras in het voorjaar beter ammonium op dan nitraat. Om te zorgen dat je meststof efficiënt wordt benut is het zinvol om in het voorjaar stikstof te bemesten met een hoog aandeel ammonium.
Nitraat is een meststof die gevoelig is voor uitspoeling, vooral in het vroege voorjaar. Later in het seizoen is een meststof die evenveel ammonium als nitraat bevat een goede keuze om een hoge opbrengst te realiseren. Doordat de bodemtemperaturen later in het seizoen hoger zijn, kan de plant het deel nitraat meteen benutten. Het ammonium deel wordt eerst omgezet naar nitraat en komt later weer beschikbaar voor de plant.
Naast ammonium en nitraat is ook ureum een veel gebruikte meststof. Ureum is niet direct opneembaar door gras, maar wordt omgezet naar ammonium met behulp van het enzym urease. Er is in dit proces een groter risico op ammoniakverlies. Het risico hierop is in het voorjaar kleiner dan in de zomer. Bij gebruik van ureum is het inzetten van een ureum houdende meststof met ureaseremmers daarom aan te bevelen.
De werking van stikstof in mineralenconcentraat is vergelijkbaar met die van kunstmest. De gehalte in mineralenconcentraat kunnen echter sterk verschillen. Doordat mineralenconcentraat ontstaat door een proces van omgekeerde osmose uit dunne mestfractie wordt mineralenconcentraat als milieuvriendelijker gezien. Daarnaast is het goedkoper en bevat het kaliumoxide, natriumoxide, zwaveltrioxide en borium. Omdat de stikstof in mineralenconcentraat grotendeels uit ammonium bestaat spoelt deze niet uit.
Naast mineralenconcentraat wordt ook spuiwater gebruikt als kunstmestvervanger. Spuiwater ontstaat doordat in luchtwassers ammoniak met behulp van zwavelzuur uit de stallucht wordt gewassen. Naast grote hoeveelheden stikstof bevat spuiwater ook zwavel. Door de verminderde hoeveelheden zwavel uit de lucht, vroeger afkomstig van onder andere de zure regen, is een extra zwavelbemesting voor veel grassen noodzakelijk.
Een belangrijk nadeel van spuiwater is dat het de grond verzuurd. Om deze reden is er tegenwoordig ook geneutraliseerd spuitwater op de markt.
Spuitwater bevat de stikstofvorm ammoniumsulfaat (50N en 150 SO3 per M³) en kan een aantal weken na de rundveedrijfmest uitgereden worden met een spaakwiel, circa 1 M³ per ha.
Wanneer op het bedrijf nog onbenutte ruimte voor fosfaat beschikbaar is kan compost een mooi product zijn om zowel fosfaat als organische stof aan te vullen. Om te voorkomen dat verontreiniging op je grasland terecht komt is kwaliteit bij compost uiterst belangrijk. Aangeraden wordt om enkel groencompost uit natuurgebieden aan te voeren.
Ook schuimaarde kan worden gebruikt op bedrijven waar nog onbenutte fosfaatruimte beschikbaar is. Schuimaarde ontstaat bij de zuivering van het diffusiesap uit suikerbieten door ongebluste kalk toe te voegen. Hierdoor is schuimaarde een kalkmeststof die naast fosfaat ook extra calcium levert.
Wil jij weten hoe jij op jouw bedrijf je stikstofbenutting in je bodem kan sturen? Meld je dan aan voor een vrijblijvend kennismakingsgesprek via bodemup@zlto.nl.
Om meer eiwit met een gezonde bodem te realiseren worden er verschillende masterclasses georganiseerd voor bestaande studiegroepen. Hebben jullie als studiegroep interesse in een masterclass? Neem dan contact op met Ivonne de Bruijn (ZLTO) via ivonne.de.bruijn@zlto.nl.