'Meer eiwit met gezonde bodem' is een opgeleverd artikel afkomstig van het project Masterclass Optimaliseren Eiwitkringloop.

Ben jij als melkveehouder benieuwd hoe je met een hoger eiwitpercentage je bodem kunt optimaliseren? En op welke manieren je hier invloed op kunt uitoefenen?

Organische stof

Een van de bodemparameters is organische stof. Organisch stof heeft in de bodem verschillende functies: vocht vasthouden, structuur vormen en het opslaan en leveren van nutriënten, waaronder het leveren van stikstof voor eiwitteelt.

Op zandgrond varieert het percentage organische stof van 1% tot 7%. Op klei of veen ligt dit gemiddelde percentage veel hoger. In bodemanalyses wordt aangegeven hoeveel organische stof er jaarlijks wordt afgebroken. In figuur 1 zie je dat deze grond 4.0% organische stof bevat. Door het huidige bouwplan van de boer of tuinder wordt jaarlijks gemiddeld 1180 kg effectief organisch stof (EOS) per hectare aangevoerd. Om het percentage organisch stof op peil te houden is het gewenst om aanvullend 2705 kg EOS aan te voeren. Dit kan met behulp van groenbemesters, vaste mest of compost.

Figuur 1. Organische stof balans op bodemmonster
Mineralen opslaan en leveren

Het verhogen van de organische stof heeft invloed op het vasthoudend vermogen van de bodem. Hoe meer organische stof, hoe meer mineralen de bodem kan opslaan én leveren. Dit is daarnaast ook afhankelijk van de soort organische stof; stabiel of dynamisch. Dit is te zien aan de C/N-ratio. Hoe hoger dit getal, hoe stabieler de organische stof. Een ideaal ratio is gemiddeld tussen de 8-11. Hierbij blijft een deel van de organische stof in de bodem, terwijl het andere deel door het bodemleven wordt afgebroken en nutriënten levert aan planten.

Een andere invloedrijke factor op het leveren van nutriënten is de pH-waarde van de bodem. De optimale pH voor opname van mineralen ligt tussen de 5,5 en de 6 (figuur 2).

Figuur 2: Relatie tussen pH en de beschikbaarheid van elementen (bron: Bodem Signalen Grasland, 2019)
Mineralen in balans

Het is gewenst dat de aanwezige bodemmineralen in verhouding zijn. Bepaalde mineralen kunnen namelijk weggedrukt worden door andere mineralen. Net als in een rantsoen van de koe drukt een overmaat aan kalium magnesium weg. Deze magnesium heeft de plant nodig om eiwitten te vormen. Specifiek voor het vormen van eiwitten heeft een plant stikstof, magnesium, sulfaat, zink en molybdeen nodig.

Mineralen hebben allemaal hun eigen essentiële functie(s). Zo zijn ze belangrijk voor wortelgroei, weerstand tegen ziektes, opname van mineralen en vegetatieve groei. De juiste combinatie van deze factoren zorgt voor een productief gewas.

De balans van je mineralen in de bodem vind je op het bodemmonster, de CEC-bezetting. Wanneer bepaalde mineralen overheersen, is het goed om te kijken naar hoe je dit in balans kan brengen. Bemesting kan hierbij een oplossing zijn.

Bemesting

Een belangrijke factor voor het bepalen van het eiwitgehalte in een gewas is de stikstofbemesting. Bij grasteelt is er een direct verband tussen de hoogte van de stikstofbemesting en het percentage ruw eiwit in de graskuil. In principe geldt: hoe meer stikstof er bemest wordt, hoe hoger het aandeel ruw eiwit in gras.

Belangrijk is dat de juiste vorm stikstof op het juiste moment wordt toegediend. Planten nemen stikstof op in de vorm van nitraat en ammonium. Door de lagere bodemtemperatuur neemt gras in het voorjaar beter ammonium op dan nitraat. Om te zorgen dat je meststof efficiënt wordt benut is het zinvol om in het voorjaar stikstof te bemesten met een hoog aandeel ammonium. Ammonium bindt zich daarnaast ook aan het CEC-complex en spoelt daardoor minder snel uit.

Nitraat is een meststof die gevoelig is voor uitspoeling, vooral in het vroege voorjaar. Later in het seizoen is een meststof die evenveel ammonium als nitraat bevat een goede keuze om een hoge opbrengst te realiseren. Doordat de bodemtemperaturen later in het seizoen hoger zijn, kan de  plant het deel nitraat meteen benutten. Het ammonium deel wordt eerst omgezet naar nitraat en komt later weer beschikbaar voor de plant.

Naast ammonium en nitraat is ook ureum een veel gebruikte meststof. Ureum is niet direct opneembaar door gras, maar wordt omgezet naar ammonium met behulp van het enzym urease. Er is in dit proces een groter risico op ammoniakverlies. Het risico hierop is in het voorjaar kleiner dan in de zomer. Bij gebruik van ureum (in het voorjaar) is het inzetten van een ureumhoudende meststof met ureaseremmers daarom aan te bevelen.

Een slotcriterium voor de benutting van mest en mineralen door de plant is vocht voor de plant in de bodem.

Maaimomenten

Naast stikstofbemesting hebben ook de maaimomenten effect op het gehalte van ruw eiwit in het gras. Hoe zwaarder de snede, hoe lager het ruw eiwitgehalte. Het ruweiwitgehalte bereikt in de eerste week na bemesting vaak een piek, daarna neemt het af met ongeveer 4 g per dag (figuur 3). Een perceel met een stikstofbemesting van 120 kg/ha verliest per dag 4 gram RE droge stof als er een weidesnede staat en 4.6 gram RE per kilogram droge stof bij een maaisnede.

Figuur 3. Daling van ruw eiwitgehalte per dag op verschillende grondsoorten, N-giften en bij maai of weidesnedes.

 

Wil jij weten hoe jij op jouw bedrijf je stikstofbenutting in je bodem kan sturen? Meld je dan aan  voor een vrijblijvend kennismakingsgesprek via bodemup@zlto.nl.

Om meer eiwit met een gezonde bodem te realiseren worden er gedurende het winterseizoen 2019-2020 verschillende masterclasses georganiseerd. Interesse? Neem dan contact op met Ivonne de Bruijn van ZLTO via ivonne.de.bruijn@zlto.nl.